Het woord sibille komt (via het Latijn) van het Oudgriekse woord sibylla, wat profetes betekent. Volgens de middeleeuwse christelijke opvatting was de komst van Christus ook in de heidense wereld voorspeld en meer bepaald door heidense profetessen die men sibillen noemde [2].
In de klassieke oudheid was Sibille de benaming voor een aantal maagdelijke prinsessen die, geïnspireerd en in extase gebract door een godheid, spontaan en ongevraagd de toekomst voorspelden in Griekse hexameters.
De Sibille Cumae was de priesteres en profeet van het orakel van de god Apollo in Cumae, een oude Griekse kolonie ten westen van het Avernus-meer, een kratermeer waarvan de Romeinen dachten dat daar de toegang tot de onderwereld lag...
Jan van Eyck, Lam Gods, De Sibille van Cumae, 1432
De Grieken in Cumae, een havenstad bij Napels, vereerden de sibille als priesteres en profetes voor de god Apollo. De Rooms Katholieke Kerk stelde de sibille voor als een profetes die het christelijke heil aankondigde. De tekst op deboekenrol is ontleend aan de Civitate Dei van kerkvader Augustinus van Hippo (354–430): ‘De allerhoogste koning zal komen in mensengedaante om te heer sen door de eeuwen heen.’ De sibille draagt bovenaan op haar keurslijf het woord meiaparos. Het dient wellicht gelezen te worden als priameia parthenos (= maagdelijke dochter van Priamos). Dit is wonderlijk, want de dochter van Priamos, de koning van Troje, Casandra, werd in de literaire traditie veeleer met de sibille van Eritrea vereenzelvigd [4].
|