Beate Angelico is de eerste grote monografische tentoonstelling over Fra Angelico in Firenze in meer dan zeventig jaar. Deze tentoonstelling, georganiseerd door Carl Brandon Strehlke, emeritus conservator van het Philadelphia Museum of Art, samen met Stefano Casciu, regionaal directeur van de Nationale Musea van Toscane, en Angelo Tartuferi, voormalig directeur van het Museo di San Marco, is deze tentoonstelling de eerste grote Florentijnse tentoonstelling over de kunstenaar sinds de historische monografische tentoonstelling van 1955.
Ze biedt een unieke kans om het artistieke parcours van de dominicaanse monnik te volgen, van zijn beginjaren binnen de inernationale gotiek, tot zijn rol als een van de grondleggers van de renaissanceschilderkunst
De grote tentoonstelling, met ongeveer 150 werken uit meer dan 60 musea en privécollecties, is verdeeld over twee locaties: de Fondazione Palazzo Strozzi en het Museo di San Marco, In de bibliotheek van Museo San Marco wordt de ontwikkeling van Angelico als miniatuurschilder verkend.
Beato Angelico als miniaturist
Het uitbeelden van verhalen was het meest effectieve middel om de educatieve functie te vervullen die aan de schilderkunst was toevertrouwd en diende zo de Dominicaanse observantie. De nauwgezette aandacht voor detail van de kunstenaar, zelfs in zijn grote werken, heeft ertoe geleid dat veel wetenschappers hem als miniaturist beschouwen en suggereren dat zijn vroege carrière begon in de kunst van het miniatuurschilderen, aangezien onder andere veel werken van klein formaat teruggaan tot zijn jeugd. Deze gedachte wordt ondersteund door het feit dat Missaal 558, bekend als het Missaal van San Domenico, afkomstig uit het klooster in Fiesole waar Fra Angelico zijn geloften aflegde en nu bewaard wordt in het Museum van San Marco, gedateerd wordt in zijn vroege periode, rond 1420-1430. Er is echter geen bewijs dat Fra Angelico's vroege werk in de miniatuurschilderkunst documenteert, en verluchte voorbeelden met een zekere toeschrijving zijn zeldzaam.
Missaal 558 was lange tijd het enige werk dat zijn activiteiten als miniaturist documenteerde. Later werd het uitgebreid met andere miniaturen die pas recent aan Fra Angelico werden toegeschreven. Het blad met de Crocifissione tra la Vergine e san Giovanni Evangelista dolenti uit de abdij van Vallombrosa werd voor het eerst aan de kunstenaar toegeschreven door Luciano Berti in 1961.
Beato Angelico, Crocifissione tra la Vergine e san Giovanni Evangelista dolenti
Het verluchte blad met de Kruisiging is een van de hoekstenen van het corpus miniaturen dat door critici aan Fra Angelico wordt toegeschreven. Het toont Christus gekruisigd te midden van rouwenden, Maria links en Johannes rechts, tegen een blauwe achtergrond. De scène is omgeven door een spiraalvormig reliëfkader, toegeschreven aan een andere verluchter uit de kring van Fra Angelico, met een fries van plantenmotieven. Op de hoeken zijn vier clipei met verkorte figuren van de evangelisten geschildered, en onderaan in het midden is Sint Dominicus frontaal afgebeeld met een lelie en een boek in zijn hand. Het opschrift in vergulde humanistische kapitalen "PROPTER NOS - ET PROPTER NOS - HOMINES - TRA(HUNT) SALUTE(M)", dat overeenkomt met de tekst van de Canon van de Mis, is waarschijnlijk een postume toevoeging met een devotioneel karakter. Kunsthistorici zijn het er nu vrijwel allemaal over eens dat de miniatuur dateert uit het derde decennium van de 15e eeuw, op basis van overeenkomsten met miniaturen en schilderijen uit dezelfde periode, waaronder de Kruisiging in MS 54 (Milaan, Braidense Bibliotheek) en het altaarstuk van San Marco (Firenze, San Marco Museum). Het kleine illusionistische tabernakel, onderaan in het midden, vertoont duidelijke overeenkomsten met de miniatuur van Vallombrosa, wat betreft de grootte van de panelen, het kleurenschema van de gewaden en de figuur van Sint-Jan, die bijna over die van ons verluchte blad heen kan worden gelegd. 2
Christus aan het kruis, een veelvoorkomend onderwerp in het werk van Fra Angelico, heeft ook verbanden met een prachtige tekening in de Albertina in Wenen, die dateert uit het vorige decennium en mogelijk een referentie- en studiemodel voor deze miniatuur was.[2]
|